voor Stanley Dieko Aan de oeverrand van jouw benedenloop zitten we loom nachtlucht in te ademen, laten onze voeten door je aaien. Morgen draag je ons terug, onder je oksels strak omhoog, dan laat je ons vallen op het zand. Bulterig, bloot en schoon trachten wij aan jou te ontsnappen, de bochten snijden we af. Maar bij terugkeer in de stad haal je ons in, grijpt ons weer bij de hooghartige lurven. We draaien koortsig onze ogen hemelwaarts jij dwingt ons: Luku mi!!! Bitter zweet verdampt in lakens. Spreken kost veel. Zoeken lukt niet meer. Op de koele ziekenzaal houdt engel S. de hele lange nacht de wacht, zijn hand op mijn gesloten ogen. Jij stroomt door mijn aderen Ik krijg je er niet meer uit.