Je noemde haar bloedzuster.
Niet iets met huidskleur,
noch met sterke banden.
'Langs de randjes eten', zei je.
Ze mocht achterop,
rook aan je lange haar:
de oliegeur uit oude schuiten.
'Je doet niet', dacht ze te horen.
Ze had zijn handschoen aan.
De tv stond altijd aan in de bar.
Langs de muren mannen
die genadeloos gadesloegen.
Het woord rafelranden
was nog niet uitgevonden
en rauw alleen voor vlees.
Het wrijven in het donker
van de nachtclub ging grondig.
Alleen naar buiten geen optie.
Met sleutels als steekwapen
via binnenstraten
naar beslagen autoraampjes.
Jullie klommen het nachtlicht
van de parkeergarage in.
Het bleef bij die ene keer.