Jouw pannen zijn groot. Je handen weten aardappels te schillen, het vel van de melk te halen, vreemde gezichten te aaien.
De wind is dun, zeg je wanneer hij oostwaarts draait en wij jassen dichtknopen, op onze fietsen langs de dijk waaien.
Wolkenloze ochtenden hebben jouw voorkeur. Er is geen dag zonder adem van de aarde.
Geen deuren meer, onder de strozolder loopt het volk nooit aan je voorbij.
We komen zitten met opgestroopte mouwen aan overvol tafelzeil, de laarzen op de mat.
Je ruikt aan huid en oren van modderige kinderen met blauwe plekken en snotneuzen.
Iedereen blijft eten drinken en dikliggen op huiskamerbanken, en jij gaat vroeg naar bed.