Grootmoeder

Alle navelstrengen
liggen achter op het erf.
Zij is er niet
om ze te bewaken.

De dochters, de zonen
vertrokken door de achterdeur,
verdwaalden in alle windrichtingen
met koffers vol moedergeur.

Het erf is te leeg,
de keuken te groot.
In halfslaap vliegt ze
hun stemmen achterna.

De taxi staat voor.
Ze kan gaan.
De deuren op slot.
Niet omkijken nu.

Haar verbazing om kale takken.
Om het bestaan van herfst.
Om maanloze nachten
en ballenbakken in winkelparadijzen.

Het wachten is begonnen,
op bekende geluiden,
op vragen zonder antwoord,
maar niemand roept haar hier.
 
De lift verplaatst haar tere lichaam
van binnen naar buiten.
De aarde is hier ver,
de lucht dichtbij en troebel.
 
De dochters, kleinzonen
wonen weer in haar buurt,
maar om de hoek kan ver zijn,
en asfalt vijandig onaardig.
 
Ze dromen in andere talen
en vergeten haar te bellen
op 1001 mobielen,
onbeperkt bereikbaar.
 
Maar ze kussen haar voorhoofd,
eten van haar soep,
en houden haar hand vast
op de roltrap van het metrostation.