Vallen. Opstaan. Het faalgeraamte ontrafelen, plechtig opvolgen, het spel choreografisch uitvogelen, tactisch geven, krijgen. Shuffel, verras, onthoud. Watten en snoepjes, het stelpen van druppels op kleedkamerbanken, alchemisch onthutst tot op het bot, de ziel vertrapt, bont, blauw. Tot tien, tot honderd, adem je bange uren tot ijskristallen wolkjes, stel je de wereld gerust, duikt onder dat schuildekentje van jou. Dutjes. Jezelf knijpen. Het kraken ontkennen. Waar bleef dat universum aan je flanken -fonkelend- Daar zit ze nu, op schoot, dromende droomvrouw. De goden temmen, gauw. Je gelooft toch dat je vliegt? Laat loftrompetten langs de zijlijn toontjes lager tetteren, de zwaartekracht verpletteren, abstract. Kalm klappen bedenken, Applaus verzinnen, doof die touwen in, uit, lachend dat panterspoor trekken, 3x3 alleen, 3x3 klaar, Inshallah, intact.