de tuinslang leek te leven, die avond haar teennagels gelakt, blote voeten vuil, overal tuin binnen, buiten, zomer en rozenstruiken. ook zwierven er restjes saus, snuisterijen, onbeduidend aardewerk rond, lekte er iets in het rigoureus vernietigen van argeloos lichtblauw. begon ze te schelden op alle oorzaken van haar stifttandjes, rookte gaten in tapijten, horoscopen reciterend onder dreigementen. als gewonde honden in een mand van satijn, haar murwe troosten, het opstropen van mouwen om de armen te kunnen aaien, langzaam, raak. en ik maar blijven afwassen, tegen beter weten in het bad vol laten lopen, onnozel hopend op meer klateremotie dan ik uiteindelijk kon verdragen.