Mussie

Op zijn vingers telt hij twee levens,
daartussen een front met soldaten,
in het eerste bezat hij een ploeg,
vier koeien en kende hij namen
van dingen en dieren en pluimvee,
zijn zoon was nog geen broer.

Taal was als melk in zijn mond,
de regen een zege vol geesten.
De grond was de schoot van zijn
God, en zijn felle tante de zon.

In het tweede telt hij minuten,
seizoenen en oogsten vervagen,
neven gebaren op schermen,
en luisteren naar zijn verhalen
met dingen en brieven en mensen,
de zoon leest mee voor twee.

Het water is zoet, uit een kraan,
deuren hermetisch gesloten.
Knipperend licht in zijn ogen,
papieren die hem niet verstaan.