Toos en Tesfay

 Als alles wat ruig en wat grappig en wild was
 is strakgetrokken en afgeschreven
 dan is daar ineens een vermomde verrassing,
 een leerling op leeftijd stapt zo in haar leven.
 Het zal haar een worst wezen, geen ene moer
 scheelt het, of hij zijn boek bij zich heeft.
 Maar meedoen dat moet hij en doet hij 
 met verve, geen smoesjes en altijd beleefd.
  
 Hij kan haar goed nadoen, in elke nuance,
 weet hoe ze kijkt, hoe ze praat, hoe ze loopt,
 en iedereen lacht als ze samen verwarren
 in koetjes en kalfjes en waar ze wat koopt.
 Ontstemd is zij vaker als hullie en jullie,
 en even zo, net als hem, haar, hun of hij.
 Dat laat ze wel blijken met grote gebaren,
 haar bazige handen dan flink in haar zij.
  
 Hij draagt zijn gewaden als zilveren vleugels
 geweekt in lavendel en honing en melk.
 Een vader van negen talentvolle deugden
 waarover hij luid en lichtvoetig vertelt.
 Zij laat de verhalen de klas binnenwaaien,
 fris als alle winden uit oost, noord en west.
 Potlood, papier liggen voor hem op tafel
 bewijzen van poging tot doen van zijn best.