Als alles wat ruig en wat grappig en wild was is strakgetrokken en afgeschreven dan is daar ineens een vermomde verrassing, een leerling op leeftijd stapt zo in haar leven. Het zal haar een worst wezen, geen ene moer scheelt het, of hij zijn boek bij zich heeft. Maar meedoen dat moet hij en doet hij met verve, geen smoesjes en altijd beleefd. Hij kan haar goed nadoen, in elke nuance, weet hoe ze kijkt, hoe ze praat, hoe ze loopt, en iedereen lacht als ze samen verwarren in koetjes en kalfjes en waar ze wat koopt. Ontstemd is zij vaker als hullie en jullie, en even zo, net als hem, haar, hun of hij. Dat laat ze wel blijken met grote gebaren, haar bazige handen dan flink in haar zij. Hij draagt zijn gewaden als zilveren vleugels geweekt in lavendel en honing en melk. Een vader van negen talentvolle deugden waarover hij luid en lichtvoetig vertelt. Zij laat de verhalen de klas binnenwaaien, fris als alle winden uit oost, noord en west. Potlood, papier liggen voor hem op tafel bewijzen van poging tot doen van zijn best.