seizoenen blazen langs zijn schouders het kriebelen op de parkeerplaats kruipt naar binnen niet samen, zegt hij, werpt gratis grapjes van zich af kijkt naar schraapsel op vloeren. windstilte in vijvers en cirkelzagen steigerhout stapelt zich, achter krakende tulpen hoort hij sterren vallen uit systeemplafonds luistert naar scherpte in tegels. contouren in luipaardprint ontgaan hem buigzaam staat hij, lange dagen dapper in afgemeten vlakken, reikt, verdwijnt, raakt geen ander aan. touw, een flamingo, haken en ogen die priemen in zijn maag, schroefdoppen op glas fantastisch uitzicht, nergens grauw het tranendal ver weg. ijsjes smelten, vogels keren terug tien nachten National Geographic duurden korter, denkt hij, en de scheppen gaan hard, er gaat gegraven worden.