Plakkerig ritje, in de avond van de
nacht dat er sterren zouden vallen.
We schrokken van de maan,
zo groot en vol en zwijgzaam.
En oranje. Ik kon niet stoppen
met kijken en zweten en spreken.
We hadden kunnen blijven rijden,
wervelen op de thermiek van de A10.
Dat zou erop wijzen dat eindigheid
een verzinsel is, een lineaire grap.
Waar we slap om konden lachen,
tot afslag Holendrecht, in de bocht.
We vlogen eruit.
Toen ging het over God, de straten
van de stad en wetenschapskramp.
En over hoe klein wij waren, en
elkaar dan toch vijf sterren gaven.