Sonnet voor El K.

Daar staat hij, in het licht van stof en krijt.
Hij buigt en lacht en pakt zijn hart.
Net als de ochtendzon in het lokaal,
zoals gewoonlijk, onberispelijk op tijd.

De tafeltjes en stoeltjes zet hij klaar.
Ik veeg wat woorden van het bord.
Het tutoyeren komt niet van de grond,
we puzzelen een U-vorm bij elkaar.

De stad ontwaakt in al haar schone schijn,
haar gapen langgerekt, het lopen loom,
op zachte sloffen schuin over het plein.

Gebeden van de ochtend zijn gedaan,
een dankbaar denken in de schooltas mee,
nog even in een sluimerende waan.

Een wervelwind van fris gewassen haren
maakt snel een kring van jullie, hij en zij.
Ik meen daarin een jij-vorm te ontwaren.