Panisch wapperen haar handen, klappen gevleugeld ongedierte naar een etage hiernamaals. Strak, straks de stijve lakens krakend vers en haarloos wit, trekt ze sporen op spiegels. Zuigkracht kromt haar rug, ze neuriet overwinning, want er glimt zo veel en vorstelijk. Zeventien tapijten later strompelpuilen zakken was, net niet draagbaar, haar armen uit. Ze zou willen slapen, onbetaalbaar lang en diep. Snel de bus, en dan weer door.